- wassen
- wassen1{{/term}}〈bijvoeglijk naamwoord〉1 de cire♦voorbeelden:1 een wassen beeld • une figure de cire→ {{link=neus}}neus{{/link}}————————wassen2{{/term}}I 〈overgankelijk werkwoord〉 〈waste, gewassen〉1 [algemeen]laver2 [spoelen] rincer3 [kaartspel, domino] 〈kaartspel〉 battre; 〈domino〉 mêler♦voorbeelden:1 wassen en knippen • une coupe et un shampooingzich wassen • se laver〈figuurlijk〉 zich schoon wassen • se disculperzij is aan het wassen • elle est en train de faire la lessivehet wassen • le lavageII 〈onovergankelijk werkwoord〉 〈wies, gewassen〉1 [groeien; stijgen] croître♦voorbeelden:1 het wassende water • les eaux en cruehet wassen • la crue
Deens-Russisch woordenboek. 2015.